vrijdag 27 februari 2009

Stukje noodzakelijk historisch besef

De West-Indische Compagnie was een organisatie die in de 17e en 18e eeuw van de Nederlandse overheid het monopolie kreeg op de handel met alle koloniën in West-Indië, dat wil zeggen in Noord- en Zuid-Amerika en West-Afrika. De WIC heeft zich vooral beziggehouden met de slavenhandel en de goudhandel. De slavenvaart, waarin een zeer groot deel van het bedrijfskapitaal was geïnvesteerd, vormde de omvangrijkste scheepvaartactiviteit van de WIC. De reis begon in één van de vele Nederlandse havens. Van daar voeren de Hollanders langs de Afrikaanse kust en stopten in één van de Nederlandse forten aan de Goudkust. De belangrijksten waren Elmina en Accra. Aan de slaven werden nauwkeurige eisen gesteld. Een goede slaaf was degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook dewelke geen besmettelijke siekte hebben. Voor een slaaf moest volgens het contract tweehonderd gulden worden betaald. De rekening moest voor eenderde voldaan worden in suiker. De gemiddelde reisduur van een slavenschip was 516 dagen, inclusief de wachttijd in Afrika en Amerika en de terugreis naar de Republiek. De slaven werden verkocht aan tussenhandelaren en deze brachten ze onder andere naar Suriname, Berbice, Essequibo of Sint Maarten, waar ze aan plantage-eigenaren verkocht werden. De WIC nam suiker mee terug naar Nederland, waarna ze weer naar West-Afrika gingen, daarom ook wel de driehoeksvaart genoemd. Engeland was het eerste land dat de slavenhandel (in 1807) en de slavernij (in 1833) afschafte. Nederland volgde pas in 1858 (voor Oost-Indië) en 1863 (voor West-Indië). Het totaal aantal door Nederlandse schepen overgebrachte Afrikanen wordt geschat op ongeveer 550.000 personen.

Geen opmerkingen: